Skip to main content

Better Results; using deliberate practice to improve therapeutic results is een confronterend en tegelijkertijd hoopgevend boek. Het biedt aan de ene kijk een wat triest inzicht over het functioren van therapie. Aan de andere kant biedt het gelukkig ook een aanknopingspunt om als therapeut toch beter te worden.

In deze wekelijkse blogs zal ik niet alleen schrijven over boeken over relatietherapie, maar ook over boeken die gaan over betere therapie. Dat je veel weet over relaties, betekent namelijk nog niet dat je ook goede relatietherapie geeft.

In dit artikel zal ik kort ingaan op de informatie over de effectiviteit van therapie die je in het boek kunt vinden. Daarna zal ik uitgebreider ingaan op de kennis over deliberate practice om je therapie-uitkomsten beter te maken.

De stand van zaken in therapieland

In de eerste hoofdstukken van Better Results gaat het over de confronterende inzichten die uit onderzoek naar therapie-resultaten komen. Dit waren resultaten die we ook al kennen uit Pim Cuijpers “Psychotherapie, een wetenschappelijk perspectief” en het pas uitgekomen “het misverstand psychotherapie” van Flip Jan van Oenen.

Een opsomming:

  • Therapie helpt. Ongeveer 70% van de mensen knapt op van therapie
  • De uitkomsten van psychotherapie zijn al 40 jaar hetzelfde
  • Elke therapiemethode werkt ongeveer even goed. Cognitieve Gedragstherapie werkt net zo goed als oplossingsgerichte therapie etc.
  • Als we bestandsdelen waarvan we denken dat ze werken uit therapie weglaten, werkt die therapie nog steeds
  • Sommige therapeuten halen veel betere resultaten dan andere
  • Bijna elke therapeut denkt dat hij/zij bij de groep best presterenden hoort
  • Het presteren van therapeuten gaat in de regel achteruit naarmate ze meer ervaring hebben
  • Studies, intervisie, leertherapie & eigenlijk elke bekende methode om het presteren van therapeuten beter te maken levert geen betere resultaten op

Met andere woorden: goede en gemiddelde therapeuten halen goede resultaten, maar het is praktisch onmogelijk om een goede therapeut van een slechte te onderscheiden. Laat staan om van een slechte therapeut een goede te maken.

Het belang van feedback

Bij velen in Nederland is de schrijver van het boek, Scott Miller, bekend van het ontwikkelen van de ORS en de SRS. Twee zeer korte vragenlijsten die het effect van therapie in kaart brengen.

Slechts het invullen van de vragenlijsten gaat je therapie echter niet beter maken. De eerder genoemde Flip Jan van Oenen heeft promotieonderzoek gedaan waarin de ORS en de SRS steeds werden afgenomen om zo te kijken naar het effect op de therapie. Tot Van Oenen’s teleurstelling gingen de therapieresultaten niet omhoog, maar soms zelfs naar beneden.

In Better Results wordt duidelijk uitgelegd dat het invullen van de vragenlijsten niet het doel op zich is. De vragenlijsten zorgen slechts voor data op basis waarvan je kunt gaan sleutelen aan je presteren.

Vergelijk bijvoorbeeld het onderzoek naar prestatiebevordering van radiologen. Dit zijn hoogopgeleide artsen die op basis van röntgenfoto’s moeten inschatten wat er met een patiënt aan de hand is. Uit onderzoek naar het presteren van deze artsen bleek ook dat hun presteren achteruit ging naarmate ze meer ervaring opdeden. Ongeveer hetzelfde als bij de psychologen dus.

Waarom dat was? Uit onderzoek bleek dat deze artsen nooit feedback op hun prestaties kregen. Als een arts zegt dat iets een gebroken arm is en het blijkt een dubbele breuk, krijg die arts dat niet te horen van de artsen die de breuk hebben gezet. Zo kan de arts dus ook nooit te weten komen of zijn inschattingen juist zijn.

Pas als er gezorgd wordt voor feedback, kunnen de radiologen leren dat wat ze doet goed is (of juist niet) en op basis daarvan hun inschattingen veranderen.

Hetzelfde doel dienen deze twee vragenlijsten. Puur om een therapeut een inschatting te geven van het effect van de behandeling (dit doet de ORS) en om inzichtelijk te maken hoe de behandelrelatie ervaren wordt (dit doet de SRS). De vragenlijsten op zich maken de behandeling dus niet beter. Pas als je op basis van de data uit deze vragenlijsten je handelen gaat aanpassen, is er kans dat je prestaties beter worden.

Deliberate Practice

Deliberate Practice is een term die komt uit het werk van Anders Ericsson. Hij doet al jaren onderzoek naar prestatie-ontwikkeling. Oftewel: wat onderscheid heel goed presterende mensen van minder goed presterende mensen. Volgens Ericsson is (een deel van) het antwoord deliberate practice. Specifiek oefenen wat nog niet goed gaat en wat een grote bijdrage kan hebben voor je presteren.

Psychologen zitten daarbij in een rare situatie die in mijn ogen niet altijd helemaal onderkend wordt door Miller in de hoofdstukken over deliberate practice in Better Results. Zoals er namelijk eerder in het boek al besproken is, hebben we eigenlijk geen idee wat werkt in therapie. Als je dus weet dat mensen niet voldoende vooruitgang boeken in je gesprekken, is het lastig om je handelen daar op aan te passen. Je weet namelijk a) niet waar je minder goede presteren door veroorzaakt wordt en b) je weet niet wat helpt om het beter te maken.

Wat dan overblijft is een op basis van een onderbouwde gok en intercollegiaal overleg een deel van je handelen in therapie aan te passen om daarna te kijken of het helpt. Voordat je daar echter betrouwbare data over hebt, kun je zomaar eens een half jaar kwijt zijn.

Wat Miller hier aanreikt is dus een strohalm, maar na het lezen van het eerste deel van het boek ben je daar al heel blij mee.

Vertaling naar de praktijk

Ook boeken lezen vergroot je prestaties niet. Zoals mijn favoriete boektitel al zegt: “You Can’t Teach a Kid to Ride a Bike at a Seminar“. Je zult dus ook niet een betere therapeut worden door simpelweg meer boeken te lezen en curssusen te volgen.

De komende weken zal ik daarom af en toe een blog posten waarin ik beschrijf hoe ik de inzichten uit “Better Results” vertaal naar de dagelijkse praktijk.

Ik zal dat plaatsen in de categorie: “Deliberate Practice”, want dat heeft Ericsson wel verdiend.

Leave a Reply